Zorgplicht

In de Omgevingswet is nadrukkelijker aandacht besteed aan het ook door Nederland geratificeerde Verdrag van Granada (1994). Hierin staat dat de bescherming van het architectonische erfgoed een essentieel doel is van de ruimtelijke ordening: niet alleen bij de planologische uitwerking, maar ook bij het vormgeven aan ontwikkelingen. Daarom is een aantal verplichtingen uit dit verdrag opgenomen als instructieregels in het omgevingsbesluit. Bij het opstellen van een nieuw omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met aanwezige of aantoonbaar te verwachten cultureel erfgoed en werelderfgoed (Besluit kwaliteit leefomgeving, Bkl, art. 5.126). Dit betekent dat bij het opstellen van het Omgevingsplan geïnventariseerd moet worden wat er aan cultureel erfgoed en werelderfgoed in het gemeentelijk grondgebied aanwezig is en dat de gemeente aan moet geven hoe ze hiermee omgaat. 

Uitgangspunt daarbij is een zorgplicht voor cultureel erfgoed zoals die is vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl): Artikel 5.126 (behoud cultureel erfgoed) :

  1. In een omgevingsplan wordt rekening gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of  aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.
  2. Met het oog op het belang van behoud van cultureel erfgoed worden in een omgevingsplan in ieder geval regels gesteld ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed,
    waarbij rekening wordt gehouden met de volgende beginselen:
    • het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van op grond van het omgevingsplan beschermde monumenten en archeologische monumenten.
    • het voorkomen van verplaatsing van op grond van het omgevingsplan beschermde monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten.
    • het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden.
    • het voorkomen van aantasting van:
    1°. de omgeving van rijksmonumenten, voorbeschermde rijksmonumenten en monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, voor zover die monumenten daardoor worden ontsierd of beschadigd, en
    2°. het karakter van in het omgevingsplan beschermde stads- of dorpsgezichten of beschermde cultuurlandschappen door de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen of andere belangrijke veranderingen, en
    • het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.
  3. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen in een omgevingsplan ook:
    • regels worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden, en
    • gevallen worden aangewezen waarin kan worden afgezien van onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of het opleggen van plichten met die strekking.
  4. Als in een omgevingsplan regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek, bepaalt het omgevingsplan dat deze regels niet van toepassing zijn op activiteiten met een oppervlakte van minder dan 100 m2.
  5. In afwijking van het vierde lid kan in een omgevingsplan een andere oppervlakte worden vastgesteld.

Zie voor meer informatie bij wetgeving over de Omgevingswet.